Volgens de wet moeten wij onderbouwen waarom de tussentijdse verhoging in het belang is van de deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden. Hierbij moeten wij laten zien wat het effect is van de tussentijdse verhoging voor verschillende leeftijden. Het effect is namelijk verschillend, afhankelijk van de leeftijd en de pensioenopbouw van de deelnemer.
Hoe ouder de deelnemer (en hoe groter het opgebouwde pensioen), hoe positiever het effect. Hoe jonger de deelnemer (en hoe kleiner het opgebouwde pensioen), hoe negatiever het effect.
Wij hebben voor een aantal voorbeelddeelnemers van verschillende leeftijden berekend hoeveel hij/zij uit de pensioenregeling terugkrijgt ten opzichte van de door hem/haar betaalde premies. Dit wordt uitgedrukt in een ratio per voorbeelddeelnemer. Bij een ratio van 1 heeft de voorbeelddeelnemer precies evenveel ingelegd als dat hij/zij terugkrijgt in de vorm van uitkeringen. Over het algemeen is de ratio hoger dan 1 omdat de ingelegde premies worden belegd en er met de beleggingsresultaten toeslagen kunnen worden gegeven. Een hoge ratio is dus gunstig voor de deelnemer.
Om het effect van de tussentijdse verhoging (1,20% voor deelnemers, 0,69% voor gewezen deelnemers en gepensioneerden) inzichtelijk te maken, hebben wij de ratio berekend als de tussentijdse toeslag niet en wel wordt gegeven. Alle andere uitgangspunten blijven gelijk.
De resultaten van deze berekening laten zien dat de tussentijdse verhoging nagenoeg geen effect heeft op de ratio. In onderstaande grafiek wordt de ratio voor de voorbeelddeelnemers weergegeven.